Twee vergeten Limburgse problemisten.
door Leen de Rooij.
Toen ik het overzicht schreef van de Limburgse problemisten (in drie afleveringen op deze site verschenen) heb ik twee personen over het hoofd gezien. Van de een is dat niet zo verwonderlijk, want J.W.Konings werd weliswaar op 20 maart 1904 in Roggel geboren, maar hoe lang hij in deze provincie woonde en of hij later nog enige banden met de Limburgers had, is mij niet bekend. Toen ik in de damsport actief werd, woonde hij in Rotterdam. Hij overleed op slechts 55-jarige leeftijd.
Dat ik Broeder Beda over het hoofd zag, is op zijn minst opmerkelijk. De kloosterbroeder uit Bleijerheide was niet alleen een tijdje mijn clubgenoot in Treebeek, maar in zijn actieve damperiode ging ik hem, althans na de ziekte van Jan Scheijen, met mijn auto in het klooster ophalen. Trouwens niet alleen hem, maar ook Jo Lebr uit Kerkrade en Roep Balak uit Schin op Geul. Op de clubavond legde ik 52 km af om een paar clubgenoten hun damplezier te bezorgen. Ik vond dat vrij normaal, maar toen ik een aantal weken wegens ziekte verhinderd was, ging ik ervan uit dat anderen mijn taak zouden overnemen. Tot mijn teleurstelling was dat niet het geval en dat was een van de belangrijkste redenen waarom ik Treebeek verliet en me aansloot bij Schaesberg. Ik kon toen niet voorzien dat velen, waaronder alle jeugdleden, mijn voorbeeld zouden volgen en dat het eertijds roemruchte Treebeek helemaal leegliep.
Hoewel ik hem heel goed gekend heb, kan ik van Broeder Beda bijna geen biografische gegevens vermelden. Hij zal geboren zijn tussen 1905 en 1915, oorspronkelijk heette hij W.Janssen, maar zelfs zijn eigenlijke voornaam is me niet bekend en hij was afkomstig uit de Gelderse Vallei. Beda was na een ongelukkige liefde in het klooster gegaan en van daaruit werd hij uitgezonden naar de missie in Brazilië. Mensen die in zending of missie gewerkt hebben, zijn ruimdenkend, zo werd mij ooit verteld, maar dat kon ik van Broeder Beda helaas niet zeggen. In een tijd dat de RK-kerk enig begrip begon te krijgen voor de motieven van Maarten Luther om zich af te zetten tegen de officiële kerkleer, wist Beda me te vertellen dat Luther een grote ketter was die zonder twijfel in de hel moest branden.
Broeder Beda had een goed voorkomen. Hij was een vlotte prater en hij maakte een goede eerste indruk. Wie hem beter leerde kennen, werd zich ook bewust van zijn schaduwkanten.
Dat had overigens niets te maken met de duistere praktijken waarvan Rooms-katholieke geestelijken en paters recent worden beschuldigd. Wie op Google “jongenspensionaat Bleijerheide” intypt en verder gaat zoeken op de site van journalist Bert Smeets, kan een overvloed aan trieste verhalen van oud-leerlingen lezen. De naam Beda werd daarin echter niet genoemd. Maar broeder Beda was wel een enorme roddelaar. Er werd mij verzekerd (ook door Beda zelf) dat er nergens zoveel geroddeld werd als in kloosters.
Op een dag zei hij tegen me: “Zeg, weet je dat Jan Scheijen een zoon is van de pastoor van Klimmen?” “Al was hij de zoon van de paus”, antwoordde ik, “dan zou dat nog niets afdoen aan onze vriendschap”. Ik heb deze opmerking jarenlang voor me gehouden, maar na de dood van Jan vertelde zijn tweede vrouw Ruth mij hetzelfde verhaal. Van Jan heb ik er nooit iets over gehoord. Hij was liefdevol opgevangen door de latere man van zijn moeder, die hem als volwaardige zoon beschouwde en hem zijn achternaam gaf.
Ik weet niet hoe het verder met Broeder Beda is gegaan. Hij bedankte als lid van de damclub, niet alleen omdat hij gekweld werd door reuma, maar ook omdat hij slecht tegen zijn verlies kon. Toen de sterkere jeugdleden van hem gingen winnen, begon hij te zeuren over het feit dat er tegen hen in een versneld tempo moest worden gespeeld. Naderhand was Beda met de noorderzon vertrokken; hij zat niet meer in het klooster. Volgens sterke geruchten werd hij uit het pensionaat verwijderd omdat er pornoblaadjes in zijn cel waren gevonden. Het bedrijven van ontucht werd in die tijd met de mantel der liefde bedekt, maar het bekijken van ontuchtige plaatjes werd streng gestraft.
Broeder Beda heeft een aantal problemen gemaakt. Hoewel hij volgens mijn herinnering een zeer matige problemist was (die overigens maar weinig heeft gemaakt), blijkt bij nader inzien de kwaliteit van zijn werk best mee te vallen. Kijkt u mee naar het volgende achttal.
1. 31-27, 18-13, 35-30, 49-43! (39x48 gedw.) 37-32, 32x1, 1x40! 50x6 en dat is toch lang niet slecht. We zien een mooie dwangzet en een damoffer. En dat voor een monnik!
2. 27-21, 32-27, 37-31, 35-30, 38-33, 33x4, 4x12. Ook dit past uitstekend in elkaar. Alles moet op het juiste moment gebeuren en niets is verwisselbaar.
3. 19-14, 47-41, 46-41, 41x3, 44-39, 14-10, 3x1 Indertijd heb ik voor de zomercomponeerwedstrijd van het Limburgs Dagblad dit motief ter bewerking opgegeven. Het probleem kan mij minder bekoren. Als zwart op meerslag staat, moet je daar iets mee doen en niet stiekem voor de verantwoordelijkheid weglopen, zoals schijf 19 hier doet.
4. 24-20 (vergeet niet om er drie te slaan. Ik geef de verplichte slagen voor zwart verder niet aan, maar hier heb je de neiging om in de fout te gaan) 30-24, 25x23, 50-44, 44-40, 31-27, 26x39 Een probleem waar veel bekende problemisten zich niet voor zouden schamen.
5. 35-30, 39-33, 30-24, 42-38, 37x8, 8-3, 3x31, 47-41 (37-42) 48x37. En kijk daar eens: een opsluiting met het Timoneda-motief. Opnieuw heel aardig vormgegeven, al staat de zwarte schijf 43 er in de aanvangsstand bij als een Ajax-supporter in het Feijenoordvak.
6. 37-31, 27-21, 29-23! 47-41, 46-41, 41x23! Fraai hoe dam 20 op zijn executie moet blijven wachten. Het lijkt wel een Amerikaanse gevangenis, 15x2, 2x50 Een buitengewoon fraaie trictracbewerking! Hoogstens is het jammer dat 45 niet gedekt staat.
7. 27-22, 17x8, 48-43, 42-38! (dam slaat 48x28) 38x20, 32x5
8. 49-43, 48-42, 47-41, 16-11, 39-34! 25x3, 3x26, 26x30 (33-38) 30-48
Een fraaie serie. Als Broeder Beda niet zo dom was geweest om het klooster in te gaan, was hij misschien een bekende problemist geworden.
Er waren “twee” koningskinderen
Ik moest aan deze beginregel van een Middeleeuws gedicht denken, toen ik besefte wat voor een verwarring er is ontstaan, toen er twee problemisten bleken te zijn met de achternaam “Konings”. Als ze dan bovendien dezelfde eerste voornaam hebben en de roepnaam slechts een letter verschilt (John en Johan) dan is er sprake van een compleet “koningsdrama”.
Dat bleek toen ik de problemen van J.W.Konings wilde opzoeken in de probleemdatabase. John Konings was in 1959 overleden, maar onder zijn naam worden tot op de dag van vandaag problemen geregistreerd. Die zijn echter gemaakt door zijn naamgenoot Johan (J.G.A) Konings. Ik geloof niet dat ze familie zijn, maar ze hebben wel last van elkaar.
Ik meen me te herinneren dat ik Konings ooit in de vijftiger jaren op een reünie heb ontmoet. Het staat mij bij dat hij er nogal Amerikaans uitzag, zoals dat toen gebruikelijk was: met het overhemd boven zijn broek en een grote sigaar in zijn hoofd. Overigens ben ik van het eerste niet helemaal en van het tweede helemaal niet overtuigd.
John Konings was een middelmatige problemist. Toen ik als 14-jarige een groot aantal jaargangen van De Problemist (die ik mocht lenen van mijn leermeester Henk Smit) doorspeelde, was er maar weinig van Konings bij dat mij kon bekoren. In 1956 maakte ik met Jan Scheijen samen het probleem van diagram 9. We waren er heel tevreden over, maar naderhand bleek de stand op naam van Konings te staan, die hem een paar jaar daarvoor had gemaakt. Toen steeg mijn waardering voor deze problemist, want als hij zoiets kon, was hij niet zo erg middelmatig. Toch was dit niveau voor Konings vrij uitzonderlijk. Hij leefde in de schaduw van zijn bekendere stadsgenoten Van Tol en Van Prooijen, met wie hij af en toe wel samenwerkte.
En hoe Limburgs J.W.Konings was, weet ik niet. Zelf word ik nog vaak een Urker genoemd, hoewel ik slechts twee jaar van mijn leven op het voormalige eiland heb gewoond en mijn ouders geen autochtonen waren. Misschien is deze problemist op dezelfde manier Limburger. Niettemin wil ik hem niet in het overzicht van Limburgse problemisten laten ontbreken.
9. 32-27! 37-31! 49-43, 48-42, 39-34, 25x3, 3x2. Guerra. Op een inmiddels afgezaagd thema zien we een optimale bewerking. De meerslagen aan het begin doen het goed.
10. 38-32, 28-22, 48-43, 16-11, 11x2, 39-33, 47-41, 2x5. 46/5 Een mooi probleem, waarvan ik overigens niet weet hoe origineel het op dat moment was. Het thema met de plakker op 11 en het later verwijderen van de dam op 19 is indertijd heel veel bewerkt, als ik het mij goed herinner vooral door de Brabanders Huub Roos en Carool van der Sommen.
11. 32-27 (21x32 gedwongen) 24-19, 34-29, 39x10, 37x6, 6-1, 1x5. 46/5 Overigens zijn de eerste en tweede zet verwisselbaar. Na eerst 24-19 en dan pas 32-27 blijft (21x32) even hard gedwongen.
12. 12-8, 40-34, 33-29, 48x10, 25x3, 3x46 en nu zien we het langelijnmotief op zijn kop. Dat is heel lastig goed te bewerken en daarom zal ik geen aanmerkingen maken op de doorgebroken schijf op 31